Zuurbemde, Sint-Catharinakerk

Printvriendelijke versiePrintvriendelijke versie

Locatie: Bronstraat 4, 3380 Glabbeek, GPS-coördinaten: 50.873528,4.972602
Contactgegevens bezoek kerk
Tijdstippen eucharistievieringen

Alvorens de geschiedenis van de parochiekerk van Zuurbemde aan te snijden, verdient dit kerkdorp toch even onze aandacht.

Zuurbemde heeft ongetwijfeld een oeroude geschiedenis en toch is dit dorp slechts 29 jaar lang een gemeente geweest. Na de annexatie met Frankrijk (1 oktober 1795) werd de heerlijkheid Zuurbemde vanaf 1796 een gemeente met zelfbestuur. In het Hageland werden Butsel (huidig Boutersem) en Breisem (huidig Kumtich) ook tot zelfstandige gemeenten uitgeroepen.

Onder het Hollands bewind bekrachtigde koning Willem I bekrachtigde bij KB van 1 september 1825 de samenvoeging van Glabbeek en Zuurbemde. Sedertdien spreekt men van Glabbek-Zuurbemde.

Tot in 1794 vormde Zuurbemde echter een belangrijke heerlijkheid in het hertogdom Brabant. Ter gelegenheid van een volkstelling in 1374 telde Zuurbemde 90 gezinnen tegen 99 in Glabbeek.

De huidige St-Catharinakerk van Zuurbemde levert nog steeds het bewijs van de welstand van de middeleeuwse gemeenschap. Daar zal ik in het verdere relaas de nodige bewijzen van leveren.

In 1226 wordt melding gemaakt van Geraard, ridder van Suerbeemde. Dat is de enige vermelding van een adellijke familie, die de naam van dorp droeg.

Dat het dorp erg oud moet zijn wordt ook bewezen door het feit dat het kapittel van Tongeren net zoals in Kapellen het patronaat over de kerk bezat. Dat patronaat (het recht om een priester voor de kerk aan te duiden) dateert van de vroege middeleeuwen (omstreeks 800). In 1164 deed het kapittel afstand van haar aandeel ten voordele van de abdij van Heilissem tegen betaling van een jaarlijkse rente van 20 stuivers.

Aangezien het gedeelde patronaat in Zuurbemde aanleiding gaf tot onenigheid, werd er in 1209 een akkoord gesloten dat alle aandeelhouders jaarlijks op 12 mei (de vigilie van Sint-Servaas) aan het kapittel van Tongeren 7 Luikse stuivers verschuldigd waren. De abdij van Heilissem bekwam het recht om een dorpspriester aan te stellen op voorwaarde dat zij hun kandidaat naar de kanunniken te Tongeren stuurden, die hem op hun beurt aan de aartsdiaken ter benoeming voorstelden. Deze overeenkomst werd bekrachtigd door hertog Hendrik I van Brabant (regeerde van aug. 1190 tot 5 september 1235) en door de Luikse bisschop Hugo van Pierpont (regeerde van 1200 tot 4 april 1229).

Aan het patronaat was meestal ook het tiendrecht verbonden, d.w.z. een zakelijk dat degene die de pastoor mocht aanduiden ook recht gaf op één tiende van de gewassen, gegroeid op grond die door anderen werd gebruikt, of van de jongen van dieren, geboren op die grond. Het tiendrecht is door de kerk ingevoerd en kwam aanvankelijk toe aan de plaatselijke kerk van de parochie.

In Zuurbemde werden de tienden gedeeld door de abdij van Heilissem en de abdij van Terkameren. Aanvankelijk bezat de abdij van Heilissem het voorrecht om bij voorbaat aanpsraak te maken op vier mudden graan, deels rogge, deels gerst. Een mud was een middeleeuwse inhoudsmaat die overeenkwam met een hectoliter. Volgens Wauters inde de abdij in Zuurbemde tienden op 231 bunders. Maar haar tiendrecht gold niet voor de blok land tussen de weg naar Kersbeek (die in de middeleeuwen Nyeuwstraete heette) en de grens met Hoeleden (de Velpe).

In het hertogdom Brabant kende men oppervlaktematen die liepen van een roede, over dagmaal tot bunder. Een Oost-Brabantse roede kwam ongeveer overeen met 100 m². Er gingen 100 roeden in een dagmaal. Een dagmaal kwam ongeveer overeen met een stuk land dat een boer met behulp van zijn gespan op één dag kon omploegen. Tot slot gingen er 4 dagmalen in een bunder. Als je deze maten omzet in het hedendaagse metrieke stelsel kom je tot de vaststelling dat een bunder zou overeenkomen met 4 ha.


(c) Kristien Bollen

Omstreeks het midden van de 13de eeuw ontstond er een geschil over dit patronaat toen de abdij van Terkameren bij Brussel de voordracht van ene pater Jan aanvocht. Deze laatste abdij werd in het begin van de 13de eeuw gesticht door een benedictines, die volgens de strengere cisterciënzerregel wilde leven. Zij kreeg vanwege hertog Hendrik in het Zonïënwoud aan de Maalbeek een stuk grond geschonken. De abdij bezat wel eigendommen in 60 dorpen. Om het geschil te beslechten werden er in onderling overleg twee scheidsrechters aangeduid : ene Maurice, schatbewaarder van het kapittel van de St-Lambertuskathedraal te Luik, en meester Simon van Geldenaken, pastoor van Jauche. Beide partijen verbonden zich ertoe om zich aan de uitspraak, wat de utslag ervan ook zou zijn, te houden op straffe van een boete van 60 Leuvense ponden (overeenkomst opgesteld op 23 februari 1258).

In de akte staat vermeld dat ze werd opgemaakt op de dag na de naamdag van Sint-Pieter, ook Cathedra Sancti-Petri geheten. In de middeleeuwen begonnen en eindigden de meeste arbeidsovereenkomsten op deze dag. Op deze dag veranderden vele boerenknechten en –meiden van werkgever (en van onderdak).

Toen duidelijk werd dat de abdij van Heilissem recht had op het grootste aandeel in de tienden, werd de aanstelling van Pater Joannes bevestigd maar tevens werd overeengekomen dat Heilissem tweemaal een priester mocht voordragen en Terkameren de derde keer. Deze beslissing wordt vastgelegd in een akte van vrijdag 7 maart 1258, volgend op de eerste zondag van de vastentijd, ook Invocit Me genoemd.

De kerk van Zuurbemde vormde op het einde van de XVde eeuw het toneel van drama. In 1499 doodde Hubert Frederycx Kobus, de zoon van Antoon De Hane, en zocht daarna overhaast zijn toevlucht in de kerk. Volgens gebruik van die tijd was de kerk en het kerkhof onschendbaar en daarom zochten nogal wat misdadigers er hun toevlucht op. Vader Antoon, zijn zonen Jan, Geraard en Willem, evenals hun oom en peetvader van de dode Jacob zonnen op wraak. Samen met hun vrienden Hendrik Ghysels, Rikus Alaerts bijgenaamd van den Dikke, diens broers Kobe, Paul en Allard, bijgestaan door Walter van Kersbeek, Laurens van Kortenaken en Rikus Pauwels poogden ze zich toegang te verschaffen tot de kerk om hun bloedwraak te voltrekken. Voor deze feiten werden ze tot een boete veroordeeld.

Tot de godsdiensttroebelen in de 16de eeuw uitbraken heeft Zuurbemde een eigen priester gehad. Waarschijnlijk is hieraan een einde gekomen in 1578, het jaar waarin Zuurbemde door Spaanse soldeniers zodanig wordt geplunderd dat zelfs de gronden van de kasteelheer braak blijven liggen tot in 1582. Glabbeek, Kapellen en Zuurbemde werden daarna bediend door een enkele priester. Vanaf 1661 kreeg de parochie opnieuw een eigen priester, die als vicaris bij de pastoor van Glabbeek verbleef.

Waarschijnlijk omdat ze niet langer een volwaardige pastoor leverde aan het dorp, voelde de abdij van Heilissem zich niet langer verplicht om de kerk te onderhouden. De dorpelingen beklaagden zich hierover bij de aartsbisschop van Mechelen. Ze haalden aan dat de abdij in het verleden wel voor een klok had gezorgd en het dak had laten herstellen door een dakwerker uit Herentals. Op grond van deze argumenten gaf de aartsbisschop van Mechelen op 29 juni 1609 aan de abt opdracht zich voortaan verder van zijn plicht te kwijten.

Zoals elk zichzelf respecterende middeleeuwse dorpsgemeenschap beschikte ook de schuttersgilde van Zuurbemde over een gildenhuis. Om hun vervallen gebouw te herstellen, verkregen ze op 30 juni 1613 vanwege de St-Sebastiaansgilde van Tienen toelating om 3 zillen (= dagmalen) weiland in Kapellen te verkopen. De verkoop bracht hen 59 florijnen en 10 stuivers op. Reeds in 1614 werd het nieuwe lokaal verhuurd aan Nikolaas Janssens voor een termijn van drie jaren, op voorwaarde dat ze steeds konden beschikken over de bovenzaal. De huurprijs werd bedongen op 6 florijnen per jaar.  

De kerk moet er in de loop van de 17de eeuw goed op vooruit zijn gegaan want bij zijn bezoek in 1653 schreef de landsdeken dat het een merkwaardig gebouw betrof (aedifica ecclesiae supra modum insignia sunt).

Op 12 mei 1705 verleende de aartsbisschop van Mechelen aan pastoor Augustijn Tritsmans de toelating, in akkoord met de provinciaal overste der Trinitariërs in Neder-Lotharingen, om een broederschap van de H. Drievuldigheid op te richten. Deze orde was omstreeks deze tijd erg bedrijvig in het vrijkopen van handelaars en zeelieden, die door Barbarijse zeerovers gevangen waren genomen.

De orde van de Allerheiligste Drie-eenheid (Ordo Sanctissimae Trinitatis) werd opgericht in 1193 door Jean de Matha en Felix de Valois. Hun opdracht bestond er in om in het Heilig Land gevangen genomen kruisvaarders vrij te kopen. In de kerk van Zuurbemde kon men tot niet zo lang geleden nog een paar ingemetselde kluisters zien.

Op 7 juni 1791 lieten de inwoners van Zuurbemde in een notariële akte vastleggen dat zij nood hadden aan een priester, die voortdurend onder hen vertoefde en ze eisten dan ook de oprichting van een pastorie. Vertraagd door de inval de Fransen in 1793, wees de Raad van Brabant hun eis op 11 juli 1794 af.

Op 21 juli 1821 vroeg de gemeenteraad van Zuurbemde – toen nog een zelfstandige gemeente - aan de hogere overheid om de zelfstandigheid hun kerk, die nog steeds aan die van Glabbeek was verbonden, te erkennen. Deze erkenning kwam er op 28 september 1825, rijkelijk laat want op 1 september 1825 waren beide gemeenten gefuseerd. Beide kerken bleven nog tot in 1846 bediend door dezelfde geestelijken.

Op 18 februari 1834 werd een kerkfabriek aangesteld door de minister van Binnenlandse Zaken.

In het najaar van 1846 en het voorjaar van 1847 werd eindelijk een pastorie opgetrokken. Deze werd op het einde van vorige eeuw opnieuw verkocht omdat de parochie het leegstaande gebouw een te zware (financiële) last vond om dragen. Het gebouw is ondertussen smaakvol gerestaureerd.

Het oudste gedeelte van het kerkgebouw (koor en kruisbeuk) is laatgotisch en dateert uit de 16de eeuw. Dit gedeelte bestaat uit bakstenen afgewisseld met speklagen van witte hardsteen. Ook de grondvesten bestaan uit hardsteen. Dit gedeelte werd in 1866 gerestaureerd nadat het schip en de toren in 1863 en 1864 werden heropgebouwd. Bij Koninklijk Besluit van 17 september 1861 werd toelating verleend om het oude gedeelte te slopen en te vervangen door een driebeukig schip en een vierkante westertoren. Dit gedeelte bestaat voornamelijk uit baksteen. Waarschijnlijk werd de hardsteen, Om enige uniformiteit met het gespaarde deel te bewaren werd witte hardsteen gebruikt voor de grondvesten en de hoeken van het metselwerk. De gevels zijn voorzien van neogotische vensters.

De dwarsbeuk is aan weerskanten voorzien van hooggotische vensters, die men vroeger omwille van de sierlijkheid van de uitvoering ook de vlammende gotiek noemde. Het koor telt twee traveeën, waarvan er slechts één voorzien is van vensters. Het venster in de abdis (naar het noordwesten gericht) droeg het jaartal 1541, waarschijnlijk het jaar waarin er aan de kerk werd gewerkt.

In het werkverslag van het jaar 1599 vermeldt de deken drie dingen, die in het oog springen in de kerk van Zuurbemde : de Sacramentstoren, de doopvont en de muurschilderingen. Alleen deze laatste konden voor hem niet door de beugel. Hij vond ze ronduit onzedelijk omwille van de naakte figuren die er op voorkwamen. De koster van de kerk weigerde zijn bevel tot overschilderen uit voeren, wat alleen getuigt van de goede kunstsmaak van deze man, wiens naam in vergetelheid is geraakt.

De muurschilderingen op het plafond en de doopvont, die er nog stond in 1619, zijn mettertijd toch verdwenen. Het enige merkwaardige dat de tand des tijd met succes (en met behulp van een vakkundige restauratie) heeft doorstaan is de Sacramentstoren uit 1557. Een sacramentstoren was een stenen constructie, meestal naast het altaar in het priesterkoor opgesteld en diende om de eucharistie in te bewaren. Het is een tabernakel, dat voorzien is van een rijke bovenbouw in de vorm van een opengewerkte toren met pinakels en beelden.

De toren in Zuurbemde is van de hand van Cornelis Floris. Deze bouwmeester en beeldhouwer stamt uit een Antwerps geslacht van beeldende kunstenaars, die oorspronkelijk De Vriendt heetten. Hij is samen de schilder Pieter Coecke en Hans Vredeman de Vries de grondlegger in de Nederlanden van de renaissance. Hij vormt de schakel tussen de gotische retabelsnijders en de barokbeeldhouwers. Een van zijn belangrijke werken in eigen land is het stadhuis van Antwerpen (1560-1564), zijn geboortestad waar hij ook het Oosters Huis (1568) bouwde. In Europa staan nog werken van hem in Keulen, het Deense Roskilde en Koningsbergen (het huidige Kaliningrad).

Van 1555 tot 1557 werkte hij aan de sacramentstoren van de kerk van Zuurbemde. Eerder had hij ook de sacramentstoren van de St-Leonarduskerk van Zoutleeuw vervaardigd (1550-1552). Dit 16 meter hoge meesterwerk sluit nog deels aan bij de gotiek maar in de toren van Zuurbemde zien we reeds de invloeden van de Italiaanse renaissance, waar Cornelis Floris toch een geheel eigen uitvoering wist aan te geven. De heerlijkheid Zuurbemde moet toch niet onbemiddeld geweest zijn om bij een zo vermaarde ontwerper een erg duur kunststuk te laten maken.

De nabijheid van Zoutleeuw en het tijdstip waarop de sacramentstoren van deze stad werd gemaakt zou teveel toeval zijn om geen oorzakelijk verband tussen beide torens te kunnen leggen. Op de sacramentstoren van Zuurbemde staat duidelijk te lezen dat twee kerkmeesters, Jan van Halle en Steven Jordens, de opdrachtgevers waren van deze toren.

De familie van Halle had in de stad Zoutleeuw reeds belangrijke functies bekleed en ik kan me best voorstellen dat Jan van Halle aanwezig geweest is bij de inhuldiging van het meesterwerk van Zoutleeuw of minstens onder de indruk gekomen is ervan. Dat beide kerkmeesters de opdracht hebben gegeven kon niet gebeuren zonder ondersteuning van een maecenas, de plaatselijke heer.

De heerlijkheid van Zuurbemde behoorde indertijd toe aan de adellijke familie van Hamal, de heren van Elderen (bij Tongeren). Deze familie bezat met zekerheid vanaf de 14de eeuw een herenboerdij in Zuurbemde. Aan deze boerderij was ook een motte verbonden. Motte is de naam voor een aarden heuvel, waarop een (oorspronkelijk houten) verdedigings- (of schans)toren was gebouwd. Deze schanstorens vonden hun ontstaan in de onzekere tijden, die werden veroorzaakt door de invallen van de Noormannen.

We weten dat deze Noormannen in de 9de eeuw in de buurt van Leuven, waar ze een winterkamp hadden opgeslagen, door Arnulf van Karinthië, de hertog van Neder-Lothazingen, werden verslagen. De invallen van de Noormannen hadden in onze kontreien een verregaande ontwrichting veroorzaakt van het centrale gezag in het Karolingische rijk. Het gezag van de plaatselijke heren groeide naarmate de dorpelingen steeds meer waren aangewezen op hun bescherming. Deze heren bouwden binnen hun gebied eerst houten (later stenen) torens om zich te verdedigen. In Zuurbemde is dit ook zo gebeurd.

Als bijkomend bewijs kan gewezen worden op het oude straatje achter de kerk van Zuurbemde, die naar het Velpebroek toeloopt. Eertijds noemde men haar het Torenbroek. Deze benaming verwijst naar een oude toren die in het broek tussen Zuurbemde en Hoeleden heeft gestaan. Deze Torenbroekstraat is de oeroude baan die beide dorpen heeft verbonden. Op een middeleeuwse kaart staat er aan de Hoeledense kant in de weiden van de Prinsenwinning, die tot de 16de eeuw eigendom van de prinsen van Oranje was, een toren afgebeeld, omgeven door water. Tot diep in de jaren 60 van vorige eeuw was deze plaats in het weiland nog heel duidelijk herkenbaar. Er groeide een oude dikke boom op een rond lapje grond, dat bijna helemaal omgeven was door een gracht. Ondertussen zijn de laatste zichtbare sporen verdwenen.

Aan de kant van Zuurbemde heeft er ook een dergelijke burcht bestaan. In de loop der tijden werd ze vervangen door verschillende gebouwen, waarvan we uiteindelijk nog het kasteel van de familie De la Coste kennen. Momenteel is het een rustoord Arcadia. In 1653 echter vermeldde men naast een woonst met schuren nog een heuveltje (de motte) en verder puinen.

Laat ons nu even terugkeren naar het jaar 1555, waarin de opdracht werd gegeven om de sacramentstoren te maken. De plaatselijke overlevering heeft deze figuren zelfs in verband gebracht met Pepijn van Herstal en zijn vrouw.In het jaar 1555 was Filips van Hamal, heer van Elderen in het bezit van de heerlijke rechten over Zuurbemde. Filips is ook gestorven in het jaar 1558. Dit kan geen louter toeval zijn.

Heeft deze Filips, die zich als vrome christen wou voorbereiden op het hiernamaals, het benodigde geld gegeven voor de vervaardiging van deze toren, die voor hem en zijn vrouw een eeuwige getuigenis van hun geloofsovertuiging moest betekenen. We weten het niet met zekerheid. Op de gedenkplaat van de toren wordt alleen melding gemaakt van de kerkmeesters Jan van Halle en Steven Jordens, maar niet van de heer van Zuurbemde. Toch staan er onderaan de toren twee geknielde en biddende figuren - een man en een vrouw - afgebeeld, waarvan niemand weet wie ze zijn. Ze dragen de klederdracht van vooraanstaande, adellijke personages van die tijd.

De sacramentstoren is 2 meter breed en 7 meter hoog, onderverdeeld in drie verdiepingen. Tussen de twee edele personen, waarvan hierboven sprake, staat er een vrouw met drie kinderen, die volgens Wauters de liefdadigheid voorstelde. Maar kan het ook geen afbeelding geweest zijn van de weduwe van Filips van Hamal met haar drie kinderen : Willem, Karel en Anna ?

Op de volgende verdieping herkent men de Graftomde van Christus, omringd door de Deugden, waaronder de Voorzichtigheid. Bovenaan verschijnt Christus met Zijn kruis in een nis. Het geheel wordt bekroond door een koepel, gedragen door drie kolommen.

Deze toren werd enkele jaren geleden vakkundig gerestaureerd en kan opnieuw in zijn oorspronkelijke luister bewonderd worden. Dit is het resultaat van de inzet van heel wat mensen van de parochie zowel als van het gemeentebestuur, die zich bewust waren van het historisch belang van het meesterwerk dat zich in hun kerk bevond.

Aan de kerk van Zuurbemde bestonden eertijds twee beneficiën, die verbonden waren, het ene aan het altaar van St-Sulpitius en het andere aan het altaar van O.-V.-Vrouw. Aan het eerste was in 1615 een inkomen verbonden van 20 florijnen tegen een prestatie van 5 missen per week. Deze werden later herleid tot twee. Dit beneficie hoorde toe aan de pastoor van Glabbeek. Het tweede altaar leverde minder inkomen op; de 5 florijnen behoorden tot het inkomen van de bedienaar van Kapellen.

Hieruit kunnen we afleiden dat het altaar van Sint-Sulpitius eertijds het belangrijkste altaar moet geweest zijn van de kerk te Zuurbemde. Sint-Sulpitius is ook de patroonheilige van de hoofdkerk van Diest, dat eertijds de hoofdplaats was van het gelijknamige Land, waartoe ook Zuurbemde behoorde. Merkwaardig is ook dat de andere dorpen uit de streek, die deel uitmaakten van het Land van Diest, ook vroegmiddeleeuwse heiligen als patroon hebben gekozen : in Hoeleden St-Amandus (ca. 600 – 680) en in Neerlinter St-Follianus (ca. 600-ca. 655).

Merkwaardig is ook dat beide heiligen ook tijdsgenoten zijn geweest van Pepijn van Landen en zijn rechtstreekse nakomelingen. Zo verkreeg de H. Folianus een stuk grond van de H. Gertrudis van Nijvel, waar hij de abdij van Fosses-la-Ville op stichtte. De H. Amandus was dan weer de raadsman van de H. Ida, de weduwe van Pepijn van Landen. Hij werd in 647 bisschop van Maastricht en was een missionaris in Vlaanderen.

St-Sulpitius werd geboren tegen het eind van de 6de eeuw in de buurt van Bourges. Hij was verbonden aan het hof van koning Clotarius II, die door Pepijn van Landen op de troon van het gehele Frankenrijk was geholpen. In 624 werd hij benoemd tot bisschop van Bourges maar tegen het eind van zijn leven trok hij zich terug in een klooster, dat hij daar in de buurt had gesticht. Hij stierf in jan. 646.

Hoewel Wauters in 1872 de kerk van Zuurbemde als de St-Sulpitiuskerk vermeldt, toch stond deze heilige niet op het hoofdaltaar. Dat is dan al toegewijd aan de H. Catharina. Het prachtig uitgewerkte beeld van deze heilige was volgens Wauters afkomstig uit Diest, waar het omstreeks 1700 werd vervaardigd.

Kermisdagen van een dorp kunnen een aanwijzing zijn van de dag waarop een kerk werd ingewijd. In Zuurbemde worden we er niet veel wijzer van. Wauters vermeldt er twee : de ene, waarschijnlijk de jongste, valt op 25 november, de feestdag van de H. Catharina, de andere valt op de zondag na 8 september. 8 september is dan weer de feestdag waarop de geboorte van de H. Maagd wordt gevierd. Dat komt dan weer in de buurt van de dag waarop de kerk van Kapellen werd ingewijd.  

De kerk bevat verder ook een rijke schat aan beelden uit de 16de en 17de eeuw. De communiebank, die ondertussen is verdwenen, en het O.-L.-Vrouwe-altaar worden toegeschreven aan vader en zoon Goyers, bekwame beeldhowuers en restaurateurs uit Leuven. Tot slot is er een kansel en een biechtstoel uit 1661, die allebei renaissancekenmerken vertonen.

De Catharina van de kerk van Zuurbemde is de H. Catharina van Alexandrië, wiens naamdag wordt gevierd op 25 november. Er werd zo hard aan haar bestaan getwijfeld dat ze in 1969 van de heiligenkalender verdween. Toch werd ze terug opgenomen in het directorium als vrije gedachtenis. Men was van oordeel dat een zo grootschalige verering toch niet op helemaal niets kon gebaseerd zijn. De H. Catharina wordt steevast afgebeeld met een rad, het tuig waarmee men haar poogde te martelen.

Het rad was in de middeleeuwen een middel om de doodstraf te voltrekken en was voorbehouden voor de allerergste misdadigers. Wie op het rad terecht kwam werd alle ledematen in acht slagen met een hamer of een ijzeren staaf gebroken. De negende slag werd ter hoogte van de hartstreek toegebracht. De terdoodveroordeelde kon soms ook onthoofd worden of zieltogend op het rad achtergelaten worden. Daarna deden pijn, bloedverlies, vogels en dorst de rest. Dikwijls werd het stoffelijk overschot daarna op het rad aan de rand van het dorp op een hoge staak vastgemaakt tot waarschuwing voor iedereen die iets kwaads in de zin mocht hebben.

Maar Wauters vermeldde in Zuurbemde nog een tweede datum waarop kermis werd gevierd. Het is de zondag na 24 juni (Sint-Jansdag). Sedert het Concordaat van 1802 werden heel wat data van kermissen verschoven naar zondagen volgend op of voorafgaand aan hun echte middeleeuwse feestdag.

Bij mijn zoektocht naar de H. Catharina ben ik tot de vaststelling dat er in de middeleeuwen heel wat Catharina tot heilige waren verheven.

Pittig detail is wel dat er onder de voorouders van de baron de La Coste een H. Catharina voorkwam. Deze Catharina was in de Italiaanse havenstad Genua in het jaar 1447 geboren in de machtige familie Fieschi. Als kind wilde ze net als haar zuster Lambiana intreden in het klooster maar dat werd geweigerd. In 1463 werd ze uitgehuwelijkt aan een Giuliano Adorno, een losbol uit een andere machtige Genuese familie. Van deze laatste familie stamde de La Coste af.

Catharina was aanvankelijk diep ongelukkig in haar huwelijk en na 5 jaar sloeg haar houding volledig om. Ze stortte zich in het uitgangsleven van die tijd tot ze in 1473 door haar biechtvader opnieuw op het rechte pad gebracht werd. Toen haar man failliet ging en het paar naar een  armoedige buurt verhuisde begon Catharina voor zieken, armen en melaatsen te zorgen, daarin na verloop van tijd geholpen door haar man.

Na een slopende ziekte overlijdt Catharina op 15 september 1510. Haar lichaam wordt onder het altaar van de ziekenhuiskerk in Genua begraven, waar het driehonderd jaren ongeschonden bewaard blijft.

Een andere Catharina, waar ik op gestoten ben, komt van veel korter bij. Haar ouders waren vanuit Keulen naar Leuven komen wonen en waren Joden. Onder de indruk van een hofkapelaan, die regelmatig kwam praten met haar vader, trok Rachel – dat was haar echte naam – thuis weg om zich te laten dopen. Haar vader deed zelfs beroep op de bisschoppen van Luik en Keulen om zijn dochter terug te krijgen.

De eis van de vader werd uiteindelijk afgewezen en Rachel, die haar naam in Catharina had veranderd, trad in het cisterciënzerklooster van Vrouwenpark, waar ze de hele tijd al ondergedoken had geleefd. Ten gevolge van haar stichtende levenswijze, waarbij ze regelmatig bezocht werd door de H. Maagd, werd Catharina later zalig verklaard. De grote Dominicaan Thomas van Cantimpré heeft de H. Catharina ontmoet in Vrouwenpark. Ze leefde in de 13de eeuw.  

Tot slot moet ik ook nog vermelden dat de abdij van Vrouwenpark uit Rotselaar in Zuurbemde over een domein van 20 bunders landbouwgrond, 1 dagmaal weiland en 6,5 dagmalen bos beschikte. In 1619 ontving het klooster hiervoor een cijns van 116 florijnen en 9 stuivers vanwege haar pachters. Het klooster zou dit alles geschonken gekregen hebben van ene Franco Bockaert in 1249. De eigendomsrechten van het klooster werden bevestigd door enkele pauzen, waaronder Alexander IV in 1258.

Het klooster mocht binnen de schepenbank van Kapellen, die recht sprak over de dorpen Kapellen, Glabbeek en Zuurbemde, een eigen meier aanstellen. Ook de heer van Zuurbemde en de heer van Glabbeek hadden dat recht. Sedert 1404 bezat de familie van Waanrode, heren van Binkom, de hoge rechtsmacht in Glabbeek vanwege hertogin Johanna van Brabant. In 1505 verwierf Zeger Claes, de meier van Halen, de hoge rechtsmacht in het gehele rechtsgebied van de schepenbank van Kapellen maar reeds in 1509 kocht Jan van Elderen, zoon van Arnold van Elderen en Elisabeth van Berchem, de hoge rechtsmacht in Zuurbemde af van Zeger Claes. Jan van Elderen was de vader van Filips van Elderen, de mogelijke geldschieter voor de sacramentstoren, die toch wel het kroonjuweel van deze parochie vormt.

Alex Laermans, 2008

Meer over de heilige Quirinus (heiligen.net)...