Attenrode, Sint-Andrieskerk

Printvriendelijke versiePrintvriendelijke versie

Locatie: Doelaagstraat, 3384 Attenrode-Wever, GPS-coördinaten: 50.87896, 4.91842
Contactgegevens bezoek kerk
Tijdstippen eucharistievieringen

Het kerkdorp Attenrode ligt in het meest geaccidenteerde deel van de gemeente Glabbeek. Het hoogtste punt bevindt zich op de Kwadeplas (85 m boven de zeespiegel). Net als haar zustergemeente Wever, waar het op 1 september 1825 werd mee samengevoegd, lag het in de middeleeuwen temidden uitgestrekte bospartijen ver verwijderd van alle grote verbindingswegen. In 1374 telde Attenrode 57 huisgezinnen tegen 46 in Wever. De oude grens tussen beide dorpen bestond voor het grootste deel uit de Broekbeek.

Attenrode heeft doorheen de eeuwen de lotgevallen van Wever gedeeld. Zo telde het dorp na de doortocht van Albrecht van Beieren enkel jaren voordien in 1492 nog slechts 11 gezinnen.

Samen met Wever en delen van Glabbeek en Molenbeek hoorde Attenrode tot de goederen van de heren van Dalem, ongeveer ter grootte van 400 bunders. Pas vanaf 1432 werd Dalem een leengoed toen Jan van Dalem Filips de Goede, hertog van Bourgondië en van Brabant, als zijn leenheer erkende.

In de heerlijkheid werd het gebruik van de dodehand of mainmorte nooit afgeschaft volgens Wauters. Dit gebruik bestond erin dat bij het overlijden van een leenman diens erfgenamen verplicht waren om het beste stuk vee of het beste meubel af te staan aan de leenheer.

Daar men in de heerlijkheid Dalem sprak van peerdskeuren, die per hoeve of mansium van 12 bunders werden geheven, denk ik dat men het oorspronkelijk gebruik had om een paard te leveren aan de leenheer. Iedere erfgenaam moest in evenredigheid met zijn aandeel in de erfenis bijdragen in de kosten.

In de heerlijkheid Dalem telde men in Attenrode 18 peerdskeuren, in Wever 8, in Butschoor 6, in Glabbeek 7 en in Steenbeek (Molenbeek) 2. Van de peerdskeuren in Butschoor (de oude benaming voor Butschove) kent men de naam van twee hoeven waaraan ze verbonden waren : de Vryesenhoeve en de Schoefmans hoeve.

Uit dit alles blijkt dat de heren van Dalem een machtig herengeslacht is geweest. De ligging van hun herenhoeve is niet meer te achterhalen maar toch verwijst Wauters naar een tekst uit 1491, waarin sprake is van een Hof te Aetenrode. Misschien lag dit hof in de buurt van de Broekbeek, die de oude grens vormde tussen Attenrode en Wever.

In 1418 weigerde Willem van Dalem gevolg te geven aan het vonnis van de schepenbank van Kapellen, dat hem werd betekend door de meier. Toen de schepenbank dit hoorde weigerde ze nog langer recht te spreken totdat de veroordeelde het vonnis zou aanvaarden. Om schot in de zaak te krijgen deed de meier beroep op de schepenbank van Leuven, die Willem van Dalem tot een bedevaart naar Rukemadoure (het Franse Rocquemadour in de Languedoc) veroordeelde – waarvan de uitvoering binnen de 40 dagen moest aanvangen – of tot een vervangende geldboete van 5 gouden kronen hetzij 20 stuivers 10 penningen grossen.

In Attenrode bestond er ook een Cijnsboek van Griecken, dat men te leen hield van de abdij van Inde (of Cornelimunster) en vanaf 1749 van de abdij van Heilissem. Behalve in Attenrode, lagen er ook gronden hiervan in Wever en Kiezegem.

De eerste bezitter van dit domein was ene Jan van Boeslinter en de hoeve werd dan ook ’t Hof van Boeslinter genoemd. Later kwam het in handen van Peter van Griecken, die er zijn naam aan gaf. Doorheen de eeuwen kende dit goed talrijke eigenaars – gaande van ene Dionysius Vicca (verhef ingevolge aankoop dd. 17 november 1664) tot de familie de Turck de Kersbeek – tot het uiteindelijk in handen kwam van de familie de L’Escaille, aan wie het nu nog toebehoort.

De abdij van Heilissem bezat in Attenrode reeds in 1178 goederen, die jaarlijks 16 stuivers opbrachten. Het bezit ervan werd in dat jaar bevestigd door paus Alexander III.

In 1623 zochten de inwoners van Attenrode hun toevlucht in de kerk, waarheen ze ook hun bezittingen overbrachten om hen uit de handen te houden van de Spaanse soldeniers. Toch plunderden deze laatsten de kerk, waarbij ze het tabernakel open braken. De ciborie ontsnapte evenwel aan hun roofzucht omdat de pastoor van Attenrode het kleinood in veiligheid had gebracht in Tienen.

Dat de tijden ruw waren en de gemoederen licht ontvlambaar waren bleek in het jaar 1690. Toen kreeg pastoor Brynaerts van enkele parochianen een zwaar pak slaag omdat ze het niet eens waren met de priester. De oorzaak van de twist laat Wauters in het duister.

In 1705 braken de troepen van de John Churchill, de hertog van Marlborough die bij Wange de Getelinie der Frans-Spaanse troepen had doorbroken, de kerkdeur te Attenrode open en roofden de hele graanvoorraad van de dorpelingen, die deze in de kerk in veiligheid hadden gebracht.

De pastoors van de Sint-Andreaskerk te Attenrode werden in de middeleeuwen aangesteld door het kapittel van Sint-Jan-de- Evangelist uit Luik. De Sint-Janskerk in Luik was een copie van de Domkerk van Karel de Grote in Aken. Ze werd in de 18de eeuw verbouwd. De aanspraken van het Sint-Janskapittel werden in 1186 bevestigd door paus Urbanus III, die regeerde van 25 november 1185 tot 20 oktober 1187.

Het kapittel inde er ook de tienden tot in 1600. Daarna stonden ze het tiendenrecht af aan de pastoor. Daarenboven beschikte de pastoor over 3 bunders en 3 dagmalen grond, gelegen op de Quaeystraete : een wei op de Ralisberch en een halve dagmaal bos in de Delle, die hem in 1617 150 florijnen per jaar opleverden.

In de 17de eeuw bezaten de pastoors van Attenrode beneficiën in verschillende kerken : die van Sint-Catharina in Meensel, die van Sint-Sulpitius in Zuurbemde, die van O.-L.-Vrouw in Kersbeek en die van Sint-Niklaas in Glabbeek maar heel dikwijls voerden ze de eraan verbonden verplichting om missen te lezen niet uit.

Tijdens zijn afwezigheid brandde de pastorie in Attenrode in 1617 of 1618 af door de onvoorzichtigheid van zijn personeel. Enige tijd later werd het in leem hersteld. In 1781 werd het huidige gebouw opgetrokken.

De kerk dankt haar uitzicht aan de laatste verbouwing in 1911, uitgevoerd naar een ontwerp van de Tiense architect A. Verheyden. Het is een driebeukig bedehuis, met ingebouwde westertoren, aangepast aan de nieuwe kerk, en koor met veelzijdige absis, geflankeerd door twee sacristieën.

Toch danken we ook hier aan Wauters een beschrijving van haar oude toestand in 1872.

Het koor, dat het oudste deel van de kerk was, omvatte twee traveeën en een absis van drie panden. Het koor bezat ook vijf hoge blinde vensters. In die van de eerste travee zag men aan de zuiderkant de resten van een gotisch raam, dat er ooit had gestaan. Het koor bezat een gebogen houten plafond.

Het eenbeukige schip bezat een plafond dat op balken rustte. Men betrad de kerk oorspronkelijk door een opening in de zuidermuur van het schip. De toegang werd in 1817 veranderd. Dat blijkt uit een jaarsteen boven de huidige deur in de toren.

De toren, die in 1911 in het nieuwe gebouw werd opgenomen, dateert uit 1659, zoals blijkt uit een herinneringssteen in de zuidergevel van de toren. In 1656 vermeldde men nog dat de toren in verval geraakte.

In 1575 bezat de kerk drie klokken. In 1654 nog slechts een. De huidige klokken werden gegoten door de Leuvense familie Van der Gheyn omstreeks 1782.

Hoewel de kermis van Attenrode gevierd wordt op de zondag na de H. Jacobus (feestdag momenteel 25 juli, oorspronkelijk echter op 27 december), is de patroonheilige van de kerk de H. Andreas. Andreas was reeds een volgeling van Johannes de Doper vooraleer hij leerling van Jezus van Nazareth werd samen met zijn jongere broer, Simon Petrus. Het waren allebei vissers. Andreas stierf de marteldood in Patras in Griekenland aan een diagonaal kruis. Dit kruis draagt sedertdien zijn naam. Hij verkoos dit kruis omdat hij zich niet waardig achtte om te sterven aan hetzelfde kruis als Christus.

De apostel Andreas wordt beschouwd als stichter van de kerk van Byzantium terwijl zijn broer Petrus de kerk van Rome stichtte. In de middeleeuwen was hij de beschermheilige van Schotland (sedert 750) maar ook van het hertogdom Bourgondië. In het wapenschild van het hertogdom staat een afbeelding van het Sint-Andrieskruis.

De feestdag van de H. Andreas valt op 30 november, ook een merkeldag. Merkeldagen zijn dagen waaraan er in het oude volksgeloof bepaalde weerspreuken verbonden waren. ‘Sint Andries brengt vries’.

Het hoofdaltaar in Attenrode is toegewijd aan deze heilige. Daarnaast was er nog een altaar in het schip, dat van O.-L.-Vrouw, waaraan een beneficie verbonden was van 1,5 tot 2 bunders grond. De pastoor duidde de begunstigde aan, die dan elke week mis moest lezen als tegenprestatie.

Er bestond een derde altaar, dat gewijd was aan de H. Carolus Borromeus. Carolo Borromeo (° Arona 2 oktober 1538 – Milaan 3 november 1584) was bisschop van Milaan en een belangrijk kerk-hervormer. Door zijn inzet werd het Concilie van Trente, dat tien jaar in het slop zat, tot een goed einde gebracht. Hij stichtte een der eerste priesterseminaries. Hij bracht nieuw leven in het verslapte geestelijke leven van de Rooms-katholieke Kerk.

Omwille van zijn inzet voor de Kerk werd hij in 1610 door paus Paulus V heilig verklaard. Zijn feestdag is op 4 november. Hij werd in de middeleeuwen aangeroepen tegen pest, een ziekte die in de loop van de 17de eeuw nog gedurende enkele jaren in onze kontreien voorkwam. Uit de uitzonderlijk hoge sterftecijfers in de parochieregisters van Attenrode blijkt dat vooral in de tweede helft van de 17de eeuw er heel wat besmettelijke ziekten onze streek teisterden.

Pas in 1703 bekwam het altaar van Carolus Borromeus een beneficie, dat werd ingesteld door ene Walter Fossaerts en zijn vrouw tegen een wekelijkse misviering. Naast de Tafel van de H. Geest, die in Attenrode 9,5 bunder akkerland, een halve bunder weiland (in ’t Broeck) en 3,5 bunder bos bezat, met een jaaropbrengst van 332 florijnen en 17 stuivers in 1787, bestond er in Attenrode een Maegde Tafel, die 3 dagmalen land bezat (ter waarde van 24 florijnen 8 stuivers in 1787). In de 17de eeuw weigerden de bestuurders van deze laatste Tafel elke vorm van controle vanwege wie dan ook. Misschien was de vechtpartij met pastoor Brynaerts in 1690 hier een gevolg van. Wie weet het?

Op 6 januari vierden ze jaarlijks een feest met misviering, waarbij ze de pastoor 2 florijnen en de koster 10 stuivers betaalden. Daarna verdeelden ze de rest van het jaarinkomen van de Tafel onder elkaar. In de loop van de 18de eeuw heeft de pastoor meer controle gekregen over het gebruik van de gelden want in 1787 na de mis werden er broden uitgedeeld, ter waarde van vier halsters tarwe (kostrpijs 8 florijnen). Daarna volgde een teerfeest, dat 10 florijnen kostte.

Alex Laermans, 2007

Meer over de heilige Andreas (heiligen.net)...