Nieuws uit de parochie
Wees niet bangma 02 april '18
Zondag 1 april 2018 – Pasen (jaar B)
In sommige streken is het de gewoonte om tijdens de dagen vóór Pasen de kerkvensters af te dekken met doeken. Om dan op paaszondag, wanneer de priester uitroept “Christus is verrezen”, die doeken met een ruk te laten vallen zodat het licht door alle ramen overvloedig en schitterend naar binnen dringt. Op het ogenblik dat het licht doordringt in de duisternis word je als vanzelf meegesleurd in de verrijzenisgedachte. En ook de voortdurend herhaalde aansporing van Jezus “Wees niet bang” komt spontaan in je op. En aan verhalen van roekeloos lijkend vertrouwen wordt dan herinnerd. God die Jeremia oproept niet bang te zijn voor de Assyrische wereldmacht. Of Abraham die alles achterlaat voor een onzekere toekomst in het onbekende. Of de Hebreeërs die de vleespotten van Egypte laten voor wat ze zijn en die, vertrouwend op God, de woestijn intrekken.
En vooral is er die steeds weer herhaalde aansporing van Jezus: “Wees niet bang, wees niet bang van de wereld. Ik heb de wereld overwonnen”.
Niet bang zijn van de wereld.
Wending
Er is een tijd geweest dat “de wereld” een beetje bang was van ons. Het was de tijd van het monolithisch blok dat “de christenheid” heette. De tijd dat de Kerk zichzelf zag als de enige echte erfgenaam van het Romeinse Rijk en blaakte van zelfvertrouwen. De tijd dus ook van dogma’s en geblokte zekerheden. De tijd van op macht en aanzien beluste prelaten in Rome en van de zich met alles moeiende onderpastoors in onze dorpen. Op dit ogenblik is dit toch wel even anders en wordt de aansporing van Jezus opnieuw ervaren als erg actueel en ook heel nodig. Want wij zijn een beetje te veel in onze schelp gekropen. Niemand van ons wil terug naar de toestanden van vroeger. Maar op dit ogenblik zitten wij helemaal in het andere uiterste en lijkt het wel of wij bevreesd zijn voor onze eigen schaduw, bang van onze eigen stem. Wij moeten daar iets aan doen.
Dit is geen crisis meer. Het christendom hier bij ons is stilletjes aan het verdampen. Natuurlijk geloof ik niet dat ons geloof zal verdwijnen. Zoals Pascal al zei: “Si Dieu est vrai … : als God bestaat en als het evangelie waar is, dan is er toch geen moeilijkheid?” En dát denk ik ook. Maar het christelijk geloof kan wel elders bloeien, maar hier bij ons verdwijnen. Zoals het in Noord-Afrika verdween. En dát mogen wij de generaties die na ons komen niet aandoen. Oprecht.
Gezond zelfbewustzijn
Hier zitten we trouwens bij het enige juiste motief om terug naar buiten te treden met het geloof dat onze cultuur en onze geschiedenis gevormd heeft: de overtuiging dat dat geloof de mogelijkheid in zich draagt ons leven te verrijken. De overtuiging dat ons geloof een belangrijk instrument is voor mensen om levensvervulling te vinden. En natuurlijk ook de overtuiging dat het gewoon waar is. Daarbij moeten wij ons, nu wij aanzienlijker en minder talrijk geworden zijn, vooral ook hoeden voor sekte-achtig gedrag, het vanaf de zijlijn afkeurend kijken naar de boze wereld. Dit is immers ook onze wereld. Wij christenen hebben die wereld voor een groot stuk gemaakt. Het is hier, in Vlaanderen, niet langer een katholieke wereld maar het is nog altijd ook onze wereld. Een wereld waarin wij ons thuis voelen en waarin wij als christenen een eigen rol hebben te spelen.
Keuze
Gelukkig groeit ook bij velen het respect voor het anders-zijn van mensen.
Er zijn geen ernstige christenen meer die niet-gelovigen nog zien als foute of immorele mensen. En geen enkele intelligente atheïst ziet gelovigen nog als ietwat imbeciele medeburgers. Ook zij weten dat er geen enkel rationeel of wetenschappelijk argument is dat wijst in de richting van atheïsme en dat niet door diezelfde wetenschap helemaal kan onderuit gehaald worden.
Eens dat je gekozen hebt te geloven of niet te geloven, kan en moet je die keuze rationeel onderbouwen en motiveren, maar de keuze zelf is een wils-act. Het is een beslissing van de wil. De rede dwingt je nooit in een bepaalde richting. Ook voor gelovigen is hun keuze voor het geloof een sprong in het ongewisse. Maar het is pas wanneer die keuze gemaakt is en ik er ook ga naar leven, dat zal blijken dat aan mijn geloof een werkelijkheid beantwoordt. En dat het tastend zoeken kan uitgroeien tot een met heel mijn wezen wéten dat God geen hersenschim is maar een ontzagwekkende werkelijkheid. Dat Jezus leeft en dat ook wij geroepen zijn om voor eeuwig te leven met Hem. Ook al kunnen wij ons van dat leven geen enkele voorstelling maken.
Motief
Ons geloof is iets oneindig kostbaars voor ons. Omdat het zin, verdieping en vervulling geeft aan ons leven. En daarom moeten wij dat geloof ook koesteren, het behoeden en het versterken onder elkaar. Vóórdat wij dromen van grote evangelisatiecampagnes moeten wij op de eerste plaats elkaar terug bevestigen in ons geloof. Als de God van Jezus, de God van Liefde werkelijk bestaat, dan is dat meteen het allerbelangrijkste feit in het leven van een mens. Wij geloven dat. Wij geloven dat de diepste grond van het leven ons draagt en van ons houdt. Wij geloven dat die Diepste Grond Liefde is en ons oproept om ook zelf liefdevol in het leven te staan.
Sta op
Vandaag vieren wij het feest van de opstanding. Maar eigenlijk ademt heel ons geloof opstanding en verrijzenis uit. Het is een geloof dat ons voortdurend toeroept: sta op. Loop niet weg als het moeilijk wordt. Wees niet bang, leg je niet neer bij zogenaamde feiten. Geloof en blijf werken aan de toekomst. Wellicht is geloof het beste antigif tegen ontmoediging en cynisme. Denk aan de weggerolde steen, het lege graf. Sta op en help ook anderen recht. Weiger te geloven dat armoede een noodlot is en oorlog normaal. Verander de wereld, al was het maar door één arme echt te helpen, één tegenstander oprecht te vergeven, één lusteloze verlichting en uitzicht te geven. Geloof in het visioen. En in de verwerkelijking ervan. Niets houdt iemand tegen die echt gelooft , zelfs niet de dood. Heel ons verhaal begint met iemand die uit de dood is opgestaan.
Een Zalig Pasen!
Argumenten of smoesjesdi 20 maart '18
Zondag 18 maart 2018 – Vijfde zondag van de Veertigdagentijd (jaar B)
Vandaag horen we hoe een aantal Grieken via Filippus tot bij Jezus proberen te geraken. Ze hebben blijkbaar over hem gehoord en zijn geboeid geraakt. “Heel eigenaardig”, schrijft iemand in een commentaar daarop, “want Grieken of Hellenen, zoals men hen toen noemde, waren niet-Joden, vreemdelingen die de God van Israël niet kenden en niet dienden”. Dit is niet helemaal juist. Vaak waren het Joden die helemaal in de ban waren van de Helleense cultuur en die het oude Joodse geloof en de Joodse gebruiken hadden ingeruild voor de Griekse cultus van het lichaam, de gezondheid en de sport. En dat alles dan overgoten met eveneens erg modische en vrijblijvende religieuze en filosofische opvattingen. “Je zou hen het best kunnen vergelijken met de hedendaagse vreemdelingen in onze maatschappij”, gaat de commentator verder. Maar daar gaat hij natuurlijk helemaal de mist in. Want als je eens goed kijkt naar de beschrijving van de zogenaamde Grieken in het Israël van Jezus’ tijd, dan merk je al onmiddellijk dat je ze hoegenaamd niet kunt vergelijken met de vluchtelingen en de vreemdelingen in onze huidige westerse samenleving. De Hellenen uit Jezus’ tijd waren, zoals hierboven reeds gezegd, mensen die het oude Joodse geloof grotendeels achter zich gelaten hadden en er eigenlijk ook op neerkeken als zijnde “iets van vroeger”. In plaats daarvan verwachtten zij levensvervulling en geluk van andere goden en vooral ook van werken aan zelfontplooiing.
Niets nieuws
Als er nu één segment in onze samenleving beantwoordt aan deze beschrijving, dan zijn dat niet de vreemdelingen maar de Vlamingen zelf. Of toch een groot gedeelte van hen. Mensen die wel bijna allemaal katholieke ‘roots’ hebben, maar die in een televisiequiz, als er een vraag komt over het geloof, nog liever opzettelijk doen alsof ze het antwoord niet kennen en daardoor de prijzen mislopen dan de verdenking op zich te laden dat ze zich voor geloof interesseren. U kent dat wel: zo’n figuur met twee of drie universitaire diploma’s op zak die, als men hem vraagt wat op “Pasen” herdacht wordt, antwoordt: “Pasen? Pasen? Heeft dat iets met sport te maken?” Terwijl zelfs een Mongoolse geitenhoeder ooit wel eens van Pasen heeft gehoord. Je kan je natuurlijk behoorlijk ergeren aan zo’n onnozele houding, maar dat is niet goed voor je gezondheid. Momenteel is het gewoon “bon ton” geworden om uit de hoogte en zelfs een beetje smalend te doen over alles wat met geloof te maken heeft. Als we ons telkens als we die denigrerende houding in de media tegenkomen van onze melk laten brengen, wordt het steeds moeilijker voor ons om de vreugde en de hoop van ons geloof op een aanstekelijke manier uit te dragen. En daarom doen we er beter aan dergelijke houdingen en beweringen gewoon te negeren. Het is ook niet goed om daarover te pas en te onpas in discussie te gaan. Je kan het in een discussie trouwens nooit halen als men in plaats van serieus naar de waarheid te zoeken alleen maar gewichtig wil overkomen.
Weerbaar
Het zou wél goed zijn dat wij onze argumenten terug meer bespreken en de kennis ervan verspreiden in onze eigen kring. Onze mensen hebben daar nood aan. Ze moeten meer weerbaar gemaakt worden tegen de bijna dagelijkse kanonnade van de anti-God-brigade. Onze mensen moeten bijvoorbeeld weten dat het atheïstische geloof (want dat is natuurlijk ook een geloof) voor geen cent “wetenschappelijker” is dan het christelijk geloof. Die bewering is 19e-eeuwse onzin. Er is in werkelijkheid geen enkel wetenschappelijk argument dat in de richting van het atheïsme wijst en dat niet door diezelfde wetenschap helemaal onderuit kan worden gehaald. En dan is het weer 1-1. En over 1000 jaar is het nog altijd 1-1. Want rede en geloof, tekst en muziek kunnen wel samen een mooie compositie vormen. Maar ze moeten elkaar niet willen vervangen. Dat kunnen ze ook niet.
Tot daar één van de grote principes. Maar er zijn natuurlijk ook een aantal probleemgebieden die dichter bij ons dagelijks leven staan.
Doopsel
De vraag bv., of ik mijn kind zal laten dopen. Neen, zeggen sommige ouders, later moet het zelf maar kiezen. Maar, kan het in dat geval wel kiezen? Die redenering klopt niet. Want iemand die gelovig is opgevoed, u en ik, wéét uit zichzelf heel goed wat ongeloof is, hij moet bijna dagelijks kiezen voor het geloof. Maar een kind dat buiten het geloof is opgevoed kan op zijn twintigste niet kiezen voor het geloof, omdat het dat geloof niet kent van binnenuit. Het kent er, via de pers, alleen de uitwassen van. Bovendien is geloven een van de meest natuurlijke zaken ter wereld. Ieder van ons wordt ermee geboren. De vorm waarin mijn aangeboren religieuze gevoelens gegoten worden is cultureel bepaald. Als ik in Tibet geboren was, zou ik waarschijnlijk boeddhist zijn en als ik in Arabië geboren was, bijna zeker een moslim. Maar van daaruit besluiten dat het religieuze ons aangepraat werd, is grotesk. Religieuze gevoelens zitten op de meest natuurlijke wijze in ieder kind dat waar ook ter wereld geboren wordt. (Als er iets kinderen wordt aangepraat, dan is het wel atheïsme). Die religieuze aanleg moet echter zoals elke aanleg ontwikkeld en begeleid worden. De één heeft er wat meer aanleg voor dan de ander. Net zoals bij de aanleg voor sport, voor muziek, voor kunsten en wetenschappen. Pas nadat die aanleg enigszins ontwikkeld werd kan je kiezen of je daarin verder gaat of ermee stopt.
Sterk staan
Wanneer die aangeboren aanleg niet ontwikkeld wordt, slibt hij dicht. (Je kan op je twintigste ook niet meer beslissen om voetballer te worden als je voordien nooit gesport hebt.) Of, erger nog, hij gaat ondergronds en woekert verder in ons onderbewustzijn. Om dat tegen te gaan dienen de grote religieuze instituten. Zoals de sportclub onze agressie in goede banen leidt, doen de grote religieuze instituten hetzelfde met onze religieuze gevoelens. Vandaar ook dat tirannen als Hitler, Stalin, Mao Tse-tung, Kim Jong-un, … georganiseerde godsdiensten instinctmatig herkennen als hun grootste vijand. Want elke tiran wil de natuurlijke religieuze gevoelens van de mens op zichzelf richten. Terwijl ontwikkeld religieus geloof je juist innerlijk vrijmaakt van elke neiging tot vergoddelijking van mensen.
Maar vooraleer deze overwegingen naar buiten te brengen, moeten wij ze op de eerste plaats bespreken in eigen kring. Om elkaar te sterken en te bemoedigen. Om sterk te staan tegen al die waardeloze beweringen die ons van ’s morgens tot ’s avonds overspoelen. Wij moeten terug veel meer over ons geloof praten in onze eigen kring.
Geloof, Hoop en opiumma 12 maart '18
Zondag 11 maart 2018 – Vierde zondag van de Veertigdagentijd (jaar B)
Een leven van alleen maar licht en liefde en warmte bestaat niet. Wij zouden overigens het licht niet eens opmerken als er ook geen duisternis zou bestaan. Je hoeft gewoon maar naar de natuur te kijken om te zien dat het mooie en het afstotelijke, levenskracht en ziekte, leven en dood, naast elkaar en door elkaar bestaan. En toch is het een geliefkoosde menselijke fantasie van te doen alsof die dingen afzonderlijk verkrijgbaar zouden zijn.
Alsof het mogelijk zou zijn je bestaan uitsluitend te vullen met aangename ervaringen, met genieten van de goeie dingen des levens, met liefde, vriendschap en genegenheid. Maar dat is inderdaad niet meer dan een fantasie. Vroeg of laat worden wij ook geconfronteerd met de donkere kant van het leven. En het is juist dan dat we sterk moeten staan. Maar als wij ons hele leven alleen maar het leuke en het aangename hebben gezocht, wanneer wij in ons leven voortdurend en bovenal op zoek waren naar feesten en genieten, dan missen wij elke weerbaarheid als het noodlot toeslaat. Dan wordt de grond ons van onder de voeten weggeslagen als het licht uitgaat, het circus verder trekt en wij in complete verwarring achterblijven. Niet begrijpend dat zo plots en onaangekondigd het feest voorbij is.
Volkerenmoord
Soms kan het licht uitgaan voor een hele natie, een hele samenleving. De eerste lezing gaat daarover. De Babyloniërs maken, vrij onverwacht, brutaal een einde aan de welvarende en zelfbewuste Joodse staat. Het land wordt leeggeplunderd, Jeruzalem verwoest, de tempel met de grond gelijkgemaakt. En al de mensen die niet werden afgeslacht worden gevankelijk meegevoerd naar kampen in Babel. Van de ene dag op de andere als het ware, gaat het licht uit voor een gans volk. Dit is geen verhaal uit een grijs mythologisch verleden. Dit gebeurt nog elke dag. Denk aan de kruisweg van het Syrische volk. Aan de uitzichtloze situatie van het Congolese volk en van zovele volkeren in Azië en in Afrika. Aan die miljoenen mensen die uitgebuit en onderdrukt worden door dieven en moordenaars die zichzelf in “president” verkleden. Denk aan de kindsoldaten en aan de ontelbare verkrachte vrouwen. Maar ook aan grote delen van de wereldbevolking die voor onze welvaart moeten werken tegen een hongerloon, die wonen in ongezonde krotten, mensen die nauwelijks dertig jaar worden.
Opdat in onze steden het nachtleven kan baden in feestelijk licht, leven mensen in grote delen van de wereld in complete duisternis.
Hoop
En toch, als je beelden ziet uit die landen, dan is er iets dat altijd weer opnieuw enorm opvalt: die mensen zijn nooit depressief of wanhopig. Ze lachen bijna altijd. Blijkbaar hebben zij iets behouden wat wij verloren hebben: hoop, vertrouwen, geloof. En het is precies dat: hoop, vertrouwen en geloof, dat de profeet de bannelingen wil meegeven nu hun wereld helemaal instort. En de overtuiging dat alleen hoop en geloof hen nog kan helpen. Wat geldt voor hele volken geldt natuurlijk ook voor ieder van ons als individu. Het feit dat wij welvarend zijn en voortdurend bezig met het aangenamer maken van het leven voor onszelf en diegenen die ons dierbaar zijn, maakt ons nog niet immuun voor het onverwacht en genadeloos toeslaan van het duistere in ons leven. Er bestaat geen verzekering tegen die dingen. Ineens, terwijl ik nog net zit te denken hoe gelukkig ik eigenlijk ben, word ik in de steek gelaten door mijn partner. Of mijn dochter wordt heel erg ziek, met weinig kans op genezing. Of ik geraak door een financiële tegenslag helemaal aan de grond en ik moet lijdzaam toezien hoe juist mijn beste vrienden van vroeger mij plots gaan behandelen of ik de tering heb.
Wie gaat mij dan redden in zo’n situatie? Wie of wat gaat mij helpen in zo’n duister moment, waarin ik ineens de ene ramp na de andere wel lijk aan te trekken?
Opium
Niet mijn geloof in God, want dat heb ik dan ondertussen onderweg al helemaal kwijtgespeeld. Maar ook niet de hoop en het vertrouwen, want die had ik juist gesteld in de dingen die mij nu ontvallen zijn. Misschien ligt hier wel de echte oorzaak van de doffe ellende achter de Hollywoodfaçade van het rijke Westen. De wanhoop, de uitzichtloosheid, de golven van zelfmoorden. Er is nog zo weinig hoop. Of beter: wij stellen al onze hoop op dingen die ons vroeg of laat ontvallen. Moeten wij dan uiteindelijk toch terug naar God? Ik denk dat het enig goede antwoord is: ja. Maar is God dan niet een soort opium, om de pijn te verzachten? God kan daar heel zeker voor “gebruikt” worden, vooral in tijden van uitzichtloze armoede. Maar het is goed dat wij ons daar niet achter proberen te verbergen. Wij leven in de 21ste eeuw. Vandaag is onze welvaart ons opium geworden.
God alleen
Je moet eens letten op de criteria als er onderzoeken gedaan worden naar wie de gelukkigste landen en nationaliteiten zijn op deze aarde. Die criteria zijn een hoog inkomen, een vaste job, goed onderwijs, veel vrije tijd, veel kunnen kopen. Maar … dat zijn juist de idealen van de consumptiemaatschappij. Ons hedendaagse opium. Dat zo’n “gelukkige maatschappij” ook het hoogste aantal depressies en zelfmoorden telt, daar worden blijkbaar geen vragen bij gesteld. Maar daar gaat het juist wel om!
Wat als juist dat waar wij al ons vertrouwen op stellen ons komt te ontvallen? Wat als de drugtoevoer stopt, de opiumpijp gebroken is, het infuus verstopt geraakt? Dan is er alleen nog God die de toekomst voor ons kan openbreken. Dan is er alleen nog geloof en vertrouwen op God dat ons kan rechttrekken. God zorgt niet voor allerlei hebbedingen die wij zo graag willen hebben. Maar Hij biedt ons toekomst, wat oneindig veel belangrijker is.
Geeft bidden resultaat?di 06 maart '18
Zondag 4 maart 2018 – Derde zondag van de Veertigdagentijd (jaar B)
Het hele verhaal van Jezus die de kooplieden uit de tempel jaagt leent zich uitstekend voor een meeslepende actiescène in een film. Een opvallend ongewone scène overigens. Jezus, die doorgaans een toonbeeld van zachtzinnigheid is en van tact, is hier blijkbaar zijn emoties niet te baas. De aanblik van de hele tempelhandel maakt hem woedend. En met enkele allesbehalve zachtzinnige gebaren jaagt hij de geldwisselaars en de handelaars van het tempelplein. Dankbaar materiaal natuurlijk voor iemand die daar een film wil over maken, of zelfs gewoon maar een reportage: ligt vanzelf goed in de markt. Maar wat moet je daar in godsnaam mee als je erover moet preken in deze tijd?
Flauw
Het gaat immers over een gebruik dat nu allang niet meer bestaat: het offeren van dieren in de tempel. Opdat je die dieren niet van thuis zou moeten meeslepen, kon je ze daar ter plaatse gewoon kopen. Wij doen dat nu niet meer. Het was een barbaars gebruik. Maar het was allemaal wel prima georganiseerd. Maar wat moet je met dat gegeven in onze tijd?
Je zou als predikant natuurlijk wel een paar flauwe opmerkingen kunnen maken over de kraampjes in Scherpenheuvel en de winkeltjes in Lourdes maar daar zit, denk ik, niemand op te wachten. Of we zouden een stevige boom kunnen opzetten over het geld van de kerk, de rijkdom van de Vaticaanse musea, de soms overdreven pracht van de gebouwen. Maar ook dat is weinig overtuigend. En in onze tijd bovendien ook erg hypocriet.
Dit is een tijd immers waarin wij met heilig respect opkijken naar voetbalsterren. Die alleen maar voor wat amusement zorgen. Maar die met één jaarwedde het hele Vaticaan kunnen opkopen. Goed. Maar zo komen we er natuurlijk niet.
Wending
Maar wat kan ik dan wel zeggen over die “tempelreiniging” van Jezus? Misschien maakte Jezus hier, zonder er uitdrukkelijk over te spreken, een einde aan het brengen van dierenoffers. Dierenoffers, waar heel de tempelcultus rond gebouwd was. Je hoort daar nooit uitdrukkelijk over spreken, maar het zou wel eens kunnen dat Jezus hier definitief een streep onder trok. Feit is in ieder geval dat er geen enkele melding bestaat waaruit je kan opmaken dat Jezus ook zo’n offers bracht, terwijl hij zich toch veelvuldig in de tempel ophield. En zeker is ook dat na hem zijn volgelingen, de christenen, nooit dierenoffers gebracht hebben.
Met Jezus verdween dus dat hele slachtgedoe dat al duizenden jaren aan de religie vastkleeft. Waarschijnlijk staat het verhaal van de tempelreiniging op dezelfde hoogte als dat van het offer van Abraham. Zoals het verhaal van Abraham die zijn zoon Isaak moest offeren duidt op het in Israël gerijpte inzicht dat mensenoffers uit den boze waren, zo betekent het verhaal van Jezus en de kooplieden voor de christenen het duidelijk teken dat ze ook geen dieren moesten offeren. En misschien komen we hier toch bij de diepere betekenis van het verhaal: het gaat over onze relatie tot God. Over hoe wij moeten bidden. Of en hoe wij God kunnen vermurwen.
Pervers
Nu, hoe je de zaken ook draait of keert en ze probeert te vergoelijken, je kan er niet omheen dat heel die offercultus een zeer ordinaire koopmansmentaliteit uitstraalde, zo van: voor wat, hoort wat. Ik offer je dit, en dus krijg ik dat. Maar zo handel je natuurlijk niet met God. En nochtans is dit soort “godsdienstigheid” zo oud als de mensheid zelf. Ook vroeger al was de ultieme droom van de mens: zelf God zijn. En dit komt natuurlijk aardig in de buurt. Als ik immers door het brengen van de juiste offers op de juiste manier, God aan mij bindt, God verplicht om mij te geven wat ik Hem vraag, dan ben ik natuurlijk God en is God alleen maar mijn knechtje. Het is die perverse koopmansmentaliteit binnen de religieuze context die Socrates al hekelde bij de Atheners. En daarom werd Hij ook veroordeeld tot het drinken van de gifbeker. Wegens vermeende goddeloosheid. Hoewel hij een van de meest godsdienstige mensen ooit was.
Ingebakken
Om maar te zeggen hoezeer dit perverse “zaken doen met de goden” altijd al verward werd met religiositeit. Ook christenen trappen daar nog regelmatig in. Het zit gewoon in ons, mensen. Als wij iemand kennen die invloed heeft, die veel kan, dan verwachten wij ook dat die iemand regelmatig “iets voor ons in orde brengt”. Zo draait de wereld nu eenmaal. En God is iemand die per definitie alles kan. Als Hij wil. En een geschenkje helpt, dat is algemeen geweten. Ach, wij hebben ook wel onze goeie momenten. Wij zijn niet altijd of zelfs niet vaak kleine “fiksers”, petieterige “arrangeurs”. Maar in ieder van ons zit toch ook wel een koopman. Ieder van ons, of we dat graag horen of niet, is een Hollander in het diepst van zijn gedachten. En heel vaak wordt ook God vanuit die mentaliteit benaderd: voor wat, hoort wat.
Hamvraag
Verliest het smeekgebed dan elke zin en kan je dan beter helemaal niets vragen aan God? Natuurlijk wel. Heel de Bijbel is één grote aansporing om God te bestormen met je vragen, Hem je verdriet, je zorgen en je noden voor te leggen. En zeker ook om God beloftes te doen. En ze te houden. Ook als we niet krijgen wat we vragen. Want dat is de negenproef: hoe reageren we als we niet krijgen wat we vragen? Als een verongelijkte commerçant, die boos is omdat de investering niets opbracht? Of als een echte gelovige, vol respect voor Gods wil, die blijkbaar niet altijd samenvalt met de mijne maar waarbij ik er rotsvast op blijf vertrouwen dat God van mij houdt en het goed met mij voor heeft? En dan de ultieme vraag: kan mijn gebed God bewegen om mij te helpen? Heeft bidden zin? Het antwoord is: ja. Wij moeten ons geen illusies maken: Gods wil gebeurt altijd. Maar God heeft oneindig veel wegen en mogelijkheden om zijn doel te bereiken. Hij kan zijn doel bereiken, zijn wil volbrengen en zijn wegen verleggen op een manier die helemaal tegemoetkomt aan ons gebed.
Het O-woordma 26 februari '18
Zondag 25 februari 2018 – Tweede zondag van de Veertigdagentijd (jaar B)
Eigenlijk heb ik het altijd een beetje raar gevonden dat men in de jaren zestig de woorden “Mis” en “H. Misoffer” radicaal en definitief verving door “Eucharistieviering”. Ten eerste al omdat het woord “viering” gegarandeerd verkeerde verwachtingen oproept. Je denkt daarbij aan eten en drinken, aan feesten en plezier maken. En dat valt dan wel enigszins tegen. Maar vooral ook omdat bij het opstellen van zo’n vieringen (iets wat in die tijd ook in de mode kwam) nogal eens finaal voorbij gewalst wordt aan datgene waar het in een Eucharistie wezenlijk om zou moeten gaan: het herdenken en aanwezig-stellen van het leven, de dood en de Verrijzenis van Jezus Christus. Maar, hoe raar ik het ook vond, ik begrijp natuurlijk wel waar het vandaan kwam. Het was het woord “offer” dat weg moest.
Christus
In de romantische periode van de 19de eeuw hoorde het brengen van offers helemaal thuis, maar in onze tijd is “offer” bijna een vies woord geworden. Blijkbaar riep het offer van Christus ook allerlei associaties op met een soort sadistische God, die een offer eiste om Hem goedgunstig te stemmen t.a.v. een zondige mensheid. Dat was natuurlijk een puur heidense of op z’n minst oudtestamentische gedachte, een verkeerde interpretatie van het offer van Jezus. Maar het was wel omwille van die verkeerde interpretatie dat het woord “offer” weg moest en dat men een essentieel christelijk gegeven liet vallen. Het oer-christelijk gegeven namelijk dat Jezus wel degelijk het offer bracht van zijn leven. Niet alleen toen hij stierf aan het kruis maar zijn hele leven was één grote zelfgave, één groot zichzelf wegschenken. Eén groot offer, uit liefde voor ons. Je kan dat niet zomaar wegmoffelen zonder het christendom zelf zwaar te verminken. En toch is precies dat op grote schaal en ook grondig gebeurd in de Westerse Kerk.
Lamentabel
En dat stond natuurlijk niet alleen. Het had een functie binnen het grotere geheel. En dat grotere geheel, dat was het uithollen van de Menswording en de goddelijkheid van Christus. Het herleiden van Christus tot een groot profeet, en van zijn leer tot een moraal. De gedachte dat je voor die moraal eigenlijk geen God nodig hebt, is dan niet ver meer. En al die zaken tezamen zijn voor een groot stuk verantwoordelijk voor de lamentabele toestand waarin ons geloof zich momenteel in onze streken bevindt. Wanneer geloof een ethische code wordt en de levende God een abstract principe, dan is geen mens nog geïnteresseerd. Bij geloof is het immers juist die geheimzinnige kracht die wij God noemen, die ons boeit. Die ontzagwekkende Kracht die achter het leven staat en die de hele kosmos draagt, die houdt ons bezig. Het is de mogelijkheid om met die Kracht in contact te treden die ons intrigeert. En die mogelijkheid wordt ons juist geboden in de figuur van Jezus. Wanneer dat wegvalt bij de geloofsoverdracht thuis en op school, blijft er alleen een onaantrekkelijk en zelfs slaapverwekkend moralistisch restant over waar geen mens zich nog druk over maakt.
Normaal
Waar wij het vandaag echter vooral willen over hebben is de offergedachte die altijd centraal gestaan heeft in het christelijke vasten. De gedachte namelijk dat als je je wil bekeren, als je een beter mens wil worden, als je echt iets wil betekenen voor anderen, als je echt van iemand houdt, dat het brengen van offers dan een normaal verschijnsel is. Bij een spectaculaire ommekeer, als je bijvoorbeeld met een verslaving breekt, is het nogal duidelijk dat er offers moeten gebracht worden. En ook als je allerlei negatieve of agressieve neigingen in jezelf wil overwinnen, dan zal je daar offers moeten voor brengen. Ook dat is, denk ik, voor iedereen duidelijk. Maar je kan ook offers brengen uit liefde. En dat is géén buitenissige gedachte. Je komt het voortdurend tegen in het dagelijkse leven.
Moeders bijvoorbeeld, brengen regelmatig grote en kleine offers omdat zij het welzijn van hun kind boven hun eigen gemak stellen. En hetzelfde doen vrienden en geliefden.
Levensoffer
Wij zeggen precies hetzelfde over Jezus: dat Hij het offer van zijn leven bracht uit liefde voor ons. Om ons te verlossen. Om de weg voor ons vrij te maken of hoe je het ook wil formuleren, afhankelijk van de tijd en de christelijke Kerk waartoe je behoort. De formulering is niet belangrijk en kan verschillen. En ook over het mechanisme, de manier waarop die bevrijding in zijn werk ging, hebben wij afwijkende meningen. Maar allen geloven wij dat door het offer van Jezus de hele mensheid kind van God werd. Toen Jezus vrijwillig de dood inging, liever dan één woord over God-die-liefde-is terug te nemen, was dat plaatsvervangend. Hij deed het in onze naam. Het was een offer uit liefde, dat zijn onvoorwaardelijk vertrouwen in God, zijn onwankelbaar geloof in God bewees. En hoewel Hij, Gods zoon, volledig mens was, verzoende Hij op die manier alle mensen met God. Ik ben geen theoloog en waarschijnlijk zeg ik het allemaal niet zo goed. Maar dat is wat ik geloof als christen. Ik geloof dat Jezus de weg is naar God. En dat ook wij alleen maar door kleine en grotere offers te brengen dichter bij Hem en bij een zinvol leven kunnen geraken. En dat de vastentijd daarbij een oefentijd bij uitstek is.
Uitverkoop
Ik weet dat spreken over het brengen van offers verschrikkelijk klassiek klinkt. Zeker in een tijd dat het geloof in ons deel van de wereld wel lijkt te verdampen in een orgie van alleen maar willen genieten. Maar juist nu mogen wij geen uitverkoop houden. Ooit komt er een draai en willen de mensen terug iets diepers dan “Temptation Island”. En dan zal blijken dat alleen een onversneden christendom de storm doorstaan heeft. Niet de grijze moralistische afkooksels ervan.
Waarom vasten?ma 19 februari '18
Zondag 18 februari 2018 – Eerste zondag van de Veertigdagentijd (jaar B)
Vorige week hadden we het erover dat in onze westerse wereld de eenzaamheid een grotere kwaal geworden is dan de armoede. En dat je als christen geroepen bent om, in navolging van Jezus, je in te zetten opdat gesloten deuren worden geopend en scheidingsmuren neergehaald zodat vereenzaamden terug in de mensenkring worden opgenomen, er weer helemaal bij horen. Tenminste als het gaat om een isolement, een eenzaamheid die hun door anderen wordt opgelegd. Omdat ze genegeerd worden, een etiket opgeplakt kregen en omdat als gevolg daarvan elk contact met hen gemeden wordt. Want er is natuurlijk ook een soort eenzaamheid die heilzaam is. Een soort eenzaamheid die we vrijwillig opzoeken om te ontsnappen aan de hectiek en het lawaai van onze moderne samenleving. Ook daarin is Jezus een voorbeeld.
Stilstaan
Aan het begin van zijn openbaar leven, als zich stilaan begint uit te kristalliseren wat Hij met zijn leven wil, trekt Hij zich veertig dagen lang terug in de woestijn. En hoe druk en zelfs slopend dat openbaar leven van Hem later ook werd, toch lees je voortdurend in het Evangelie dat Hij zich, om te bidden en om tot zichzelf te komen, regelmatig terugtrok op een eenzame plaats of in de stilte van de nacht. En dat is wat ook onze tijdgenoten zoeken in zelfgekozen eenzaamheid: tot jezelf komen, even van de draaimolen afstappen om stil te staan bij het doel van het bestaan en de zin van je eigen manier van leven. Vaak is dat ook een heel confronterend gebeuren. Iemand die het aandurft om de woestijn van stilte en eenzaamheid binnen te gaan, die merkt al gauw dat hij omringd wordt door allerlei wilde dieren die klaar staan om hem te bespringen en die dat inderdaad ook doen. Je wordt overmand door de meest wilde bekoringen en misschien is de meest verscheurende daarvan wel de vertwijfeling.
Het helemaal overhoop halende vermoeden, het akelig heldere besef dat je eigenlijk niet zelf leeft maar geleefd wordt door anderen.
Vervreemding
Dat je jezelf alleen maar wijsmaakt dat je een eigen levensproject hebt, eigen keuzes maakt en beslissingen neemt. Maar dat in werkelijkheid je leven voor een groot stuk bepaald wordt door je omgeving, je vrienden, je werk, de sociale conventies, de mode en de reclame. Steeds vaker ook door de dictatuur van de vergaderingen, de e-mails en de gsm’s. Het zijn anderen die voortdurend bepalen wat ik moet doen. Laat dát dus de eerste bedoeling zijn van de Vasten, de periode van stilte en bezinning die we zopas zijn binnengegaan: een heldere kijk krijgen op wat er allemaal leeft in en buiten onszelf aan impulsen, bekoringen, aanvechtingen en verplichtingen.
En hoe ons leven meer daardoor bepaald wordt dan door wat wij ten diepste zelf willen. Het is de bedoeling dat we dáár achter komen. Dat wij een klare kijk krijgen op wat wij ten diepste zelf willen. Dat wij in contact komen met ons diepste verlangen … En dat diepste verlangen in ons is niets anders dan het verlangen naar liefde. Liefde geven en liefde krijgen. Het is uiteindelijk het verlangen naar God zelf. God is trouwens de enige die ons echt kan bevrijden van al de nepverlangens die ons diepste verlangen toedekken. Van de verwachtingen die wij stellen in bevredigingsmiddelen, in al die vervangingsmiddelen die ons verlangen naar echt geluk doen opdrogen.
Meegenomen
Het christelijke vasten heeft bovendien ook een aantal zeer positieve “profane” bijverschijnselen. Op de eerste plaats betekent 40 dagen lang je matigen in eten en drinken een zegen voor je ingewanden, een weldaad voor je hele lichaam. Maar ook voor onze geestelijke gezondheid is het een onvolprezen middel. Je matigen helpt je inzien dat je in het leven niet alles kan hebben. Speciaal voor een generatie die in welvaart is opgegroeid, is het belangrijk in te zien dat geluk niet ligt in “veel” of “alles” hebben, maar dat je moet leren dat je gewoon niet alles kán hebben in het leven en dat je met die beperking best gelukkig kan leven. Dat dat besef zelfs een voorwaarde is om gelukkig te zijn. Maar, zoals gezegd, hoe belangrijk deze “bijverschijnselen” ook zijn, het zijn inderdaad bijverschijnselen.
Het echte doel van het vasten ligt elders.
God
Eigenlijk vast je voor God en voor niets of niemand anders. Het is normaal dat je als christen in deze periode van soberheid en bezinning een deel van je overvloed geeft aan Broederlijk Delen. Maar de idee dat wij moeten vasten om van het uitgespaarde iets te kunnen geven aan de armen is gewoon flauwe kul. Om iets te kunnen geven moeten wij, hedendaagse westerlingen, echt niets uit onze mond sparen. Wanneer wij dan toch vasten, ons iets ontzeggen, sober leven, dan is dat voor God. Het is een manier om onze liefde te tonen voor Hem. En ons geloof in Hem. Het is een manier om Hem te tonen dat wij geloven dat Hij alleen ons volheid van leven kan schenken. Niet genot en comfort, en niet eten en drinken. Maar Hij alleen.
ONAANRAAKBARENma 12 februari '18
Zondag 11 februari 2018, 6de zondag door het kerkelijk jaar B
Melaatsheid is een afschuwelijke ziekte. Niet alleen omdat ze het lichaam op een gruwelijke wijze misvormt. Maar ook omdat ze extreem overdraagbaar is. En het is juist dat bijzonder reële besmettingsgevaar dat gemaakt heeft dat men van in de vroegste tijden lepralijders uit de gemeenschap verdreef. Ze leefden soms in een hut of een spelonk, ver van de bewoonde wereld. Meestal echter op een speciale locatie waar ze gedwongen waren samen te verblijven. Denk aan Pater Damiaan en het eiland Molokai.
En als ze die gedwongen verblijfplaats een enkele keer noodgedwongen verlieten, dan moesten ze luid roepend en met ratels en bellen de andere mensen waarschuwen dat ze eraan kwamen.
Extreem isolement
Melaatsen waren in de meest strikte zin van het woord “onaanraakbaar”.
Omwille van de volksgezondheid waren de andere mensen bij wet verplicht zich uit de voeten te maken als een van hen zich ergens vertoonde. Er mocht geen enkel contact met hen zijn. Wij kunnen ons waarschijnlijk nauwelijks een idee vormen van de extreme eenzaamheid waartoe deze mensen veroordeeld waren. Gewone zieken werden in de regel geholpen, vaak konden ze zelfs rekenen op een liefdevolle verzorging door verwanten. Maar melaatsen waren rond strompelende, levende doden. Elk contact met hen was verboden. Het evangeliestukje van vandaag vertelt ons over een melaatse die op een of andere manier toch tot bij Jezus geraakt is en Hem vanuit een diep geloof smeekt hem te genezen. En Jezus geneest hem van zijn melaatsheid. En dát is uiteraard het meest spectaculaire in het verhaal.
Maar het belangrijkste zijn de woorden: “Door medelijden bewogen stak Hij de hand uit en raakte hem aan (…)”.
Aanraking
De melaatse wordt van veel meer dan alleen maar van zijn etterende zweren verlost. Hij wordt verlost uit zijn isolement, uit zijn gruwelijke eenzaamheid. De on-aanraakbare wordt aangeraakt. Het hoopje ellende dat bij andere mensen alleen maar afkeer, walg en angst opwekt wordt door Jezus behandeld als een mens. Zoals 1000 jaar later de H. Franciscus het zijn Heer zal nadoen, omarmt Jezus de melaatse en geeft hem daardoor zijn menselijke waardigheid terug. Hij neemt hem terug op onder de mensen: de diepst mogelijke genezing voor deze man. En natuurlijk rijst daarbij dan ook, zoals altijd, de vraag: hoe zit dat nu met ons, wij die ons volgelingen van Jezus noemen? Proberen wij ook iets te betekenen voor mensen die uitgestoten zijn en gemeden worden? Wie zijn trouwens “onze” melaatsen? Wie zijn de on-aanraakbaren in onze tijd? En ik spreek met opzet over on-aanraakbaren, want het draait hier inderdaad om lichamelijk contact. Misschien daar toch even op ingaan.
Zoethouders
Onze samenleving organiseert opvallend veel groots opgevatte liefdadigheidsacties, vanuit of minstens gesteund door de overheid en de grote economische actoren. Dat is niet toevallig. Die acties vervullen een belangrijke maatschappelijke rol. Meer nog dan het geld dat ze opbrengen en dat zeker ook goed besteed wordt en een weldaad betekent voor de betrokkenen, moeten dergelijke acties ons geruststellen: “Wij zijn goed bezig.”
Onze samenleving wordt steeds individualistischer. De motor ervan, de economie, draait helemaal rond alsmaar meer consumeren. En dus werkt de reclame voortdurend in op onze hebzucht. Zoals men in de vroegere eeuwen beroep deed op onze religieuze en humanistische gevoelens, zoals de Nazi’s beroep deden op onze haat- en wraakgevoelens, zo doet ons huidig systeem voortdurend beroep op onze hebzucht. In zo’n klimaat kan het niet anders dan dat egoïsme, onverschilligheid en zelfs hardvochtigheid t.a.v. het leed van anderen hand over hand toenemen. En binnen dat brede kader vervullen al die weldadigheidsacties dan een maatschappelijke rol als zoethouder. Ze moeten ons een goed gevoel geven. “Hoezo hardvochtig? Ik heb pas gegeven voor de armen”.
Confronterend
Heel goed. Maar mag je ook met een arme mens gezien worden, mag je ermee bevriend zijn? Want dat is niet goed voor je status. Mag een arme bij mij in de canapé? Haal ik voor hem ook de fles porto uit de kast? We moeten daar niet romantisch over doen. Echt arme mensen ruiken, hun conversatietalent is bijzonder pover en ze stellen je ook altijd teleur: vanuit hun nood blijken ze altijd weer veel meer geïnteresseerd in je geld dan in je persoon. Kan je dat aan? Durf je, zoals Jezus, zo iemand echt omarmen, rechttrekken, echt genezen? Hem of haar laten voelen: je bent een mens en ik zie je graag? Durf ik ook bij echt zware zieken op bezoek? Of is dat te confronterend? Laatst nog zei een zieke vriend mij: eens de mensen doorhebben dat je echt ziek bent en nooit meer kan genezen, blijven ze stilaan weg. Vaak sterven zo’n mensen, ondanks alle voortreffelijke palliatieve zorgen, met het gevoel van in-de-steek-gelaten-zijn.
“Ja maar, ik weet niet wat ik tegen zo iemand moet zeggen”. Wel, zeg dát dan tegen de zieke, hij zal het begrijpen en hij zal het nog meer appreciëren dat je toch gekomen bent.
Warmte
Mensen die arm of ziek zijn hebben, méér dan ons geld, onze nabijheid nodig. Een mens wordt alleen maar rechtgetrokken door het respect, de warmte en de nabijheid van een andere mens. Zielig is hij die denkt dát te kunnen afkopen met een centje voor het Goede Doel.
Demonendi 30 januari '18
Zondag 28 januari 2018, 4de zondag door het kerkelijk jaar B
“De mensen waren buiten zichzelf van verbazing over zijn leer, want Hij onderrichtte hen niet zoals de Schriftgeleerden, maar als iemand met gezag”. En de reden van dat gezag en van de indruk die Jezus maakte was denk ik niet zozeer zijn talent als redenaar, dan wel het feit dat Hij sprak in zijn eigen naam. Anders dan profeten, priesters en Schriftgeleerden, die altijd spreken namens God, heeft Jezus het over: “Maar ik zeg u” als Hij Gods wil uitlegt. En geconfronteerd met de man die bezeten is, start Hij geen ritueel of adviseert Hij de mensen niet om te bidden. Maar Hij geeft de onreine geest het bevel de man te verlaten. Het is de houding van de Man die later de adembenemende uitspraken zal doen: “Wie mij ziet, ziet de Vader” en “Ik en de Vader, wij zijn één”. Het is een houding, het zijn uitspraken die Hem aan het kruis zullen brengen. Jezus wil dat we kiezen. Ofwel verklaren we hem voor gek, ofwel geloven we inderdaad dat in Hem, een mens, Godzelf spreekt en handelt. Een andere mogelijkheid laat Hij ons niet.
Bevrijd
Het is duidelijk dat Jezus een buitengewone indruk maakte op zijn tijdgenoten. Zowel in zijn spreken als in zijn handelen. Omdat Hij oneindig veel meer was dan de zoveelste verkondiger van een of andere heilsleer. Wie met Hem in contact kwam werd ook echt bevrijd van wat hem beangstigde en klein hield. Jezus verlost mensen van elke vorm van bezetenheid, maakt boeien los, breekt deuren open van kerkers waarin mensen dreigen weg te kwijnen. Soms door de schuld van anderen, vaker nog door wat ze zelf willen en zoeken. Wekken wij die ons christen noemen hetzelfde op bij andere mensen? Voelen mensen zich bevrijd als ze ons horen en bezig zien? Kunnen wij mensen wel bevrijden, voelen wij onszelf bevrijde mensen? Kunnen mensen aan ons zien dat het geloof in Jezus andere mensen van ons maakt? Maakt het geloof ons gelukkig? Stralen wij rust en vreugde uit, niet omdat wij toevallig een aangenaam karakter hebben, maar omdat ons geloof dat met ons doet? Je kan die vragen ook anders en veel concreter stellen. Kan je aan ons spreken en handelen zien dat wij anders zijn dan niet-gelovigen? Kijken wij bijvoorbeeld anders tegen geld en bezit aan? Zie je bij ons een zekere reserve ten aanzien van de algemene jacht op aanzien, macht en bezit? Merk je iets van ons geloof in ons omgaan met andere mensen? Met mensen die arm of ziek zijn, met mensen in de knoei? Hoe staan wij ten aanzien van de aanbidding van het eigen ik, de ongebreidelde jacht op genieten, de steeds hardvochtiger wordende houding t.a.v. mensen “die ons alleen maar veel geld kosten”?
Bedroevend
Het antwoord op deze vragen is bedroevend: wij zijn volledig geassimileerd in onze maatschappij-zonder-God. Op enkele uitzonderingen na, verschillen wij in ons spreken, denken en handelen in niets van onze niet-gelovige medemens. Ons geloof is een “mening” geworden, zoals we een mening hebben over Trump en over Ronaldo. Iets wat weinig of geen impact heeft op ons leven. En dat is meteen ook de grootste, misschien wel de enige echte reden waarom wij het niet meer kunnen doorgeven aan onze kinderen.
Ons geloof kleurt ons leven niet. Wij geven niet de indruk dat ons bestaan ervan doordrongen is en daardoor lijkt het ook weinig belangrijk voor diegenen aan wie wij het zouden moeten doorgeven.
Vergissing
Soms zeggen wij hun zelfs dat we “dat ook allemaal niet zo nauw meer nemen, wij zijn tenslotte ook van deze tijd”. Een beetje geloof is goed, maar je moet daarin niet overdrijven”. Door zo te spreken denken wij misschien een wit voetje te halen bij het jonge volkje maar eigenlijk zeggen we hun dat ons geloof de moeite niet waard is. Waarom komen wij niet méér uit voor ons geloof? Speciaal tegenover jongeren? Alleen als wij hun durven spreken over de meerwaarde die het geloof aan ons leven geeft worden zij er nieuwsgierig naar. Mensen die op een eenvoudige manier kunnen spreken over hoe het geloof hen vrijmaakt, die vinden meer gehoor dan ze zelf vermoeden. Gelovigen die vraagtekens durven zetten bij de alles overheersende mythe dat geld, succes en macht ons levensvervulling en geluk bezorgen, die krijgen gegarandeerd de wind van voren, ook van jongeren. Want ook die jongeren weten diep in hun binnenste dat het gejaag naar geld en genot eigenlijk nog minder dan een mythe is. Het is een vlucht en een leugen. Het is angst voor de dood, verborgen achter een brede Hollywood-smile.
Geloof be-leven
Misschien moeten wij niet zozeer preken of discussiëren over het geloof. Misschien moeten wij gewoon tonen in onze manier van leven dat het geloof ons vrijmaakt van die angst. En dat wij bijgevolg ook minder behoefte hebben om ons te gooien op al die dingen die dienen om onze kwetsbaarheid voor ons uit te duwen en te vergeten. Om onszelf wat wijs te maken … Maar dan moeten wij natuurlijk ook wel elke dag werken aan ons geloof. Het verdiepen en versterken zodat wij het ook helemaal uitstralen.
Zodat mensen ook echt aan ons kunnen zien dat levensvervulling niet ligt in het involgen van onze driften en instincten. Maar in het navolgen van Jezus, de enige die ons echt kan bevrijden van onze diepste, ook onbewuste, angsten. De enige die echt levensvervulling geven kan.
Straft God?ma 22 januari '18
Zondag 21 januari 2018, 3de zondag door het kerkelijk jaar B
De profeet Jona, waar wij het vandaag over hebben, is een buitenbeentje in het doorgaans nogal plechtstatige profetengilde. Hij is heel menselijk: tragisch en grappig tegelijk. En precies hierin is hij ons erg nabij en heel herkenbaar. Jona heeft de inwoners van Nineve op last van God gewaarschuwd. Ze moeten afstappen van hun onderdrukkende, losbandige en gewelddadige manier van leven – misschien wel eigen aan elke metropool – want als ze dat niet doen zal God hen daarvoor straffen. Jona gaat helemaal op in zijn zending. Maar dan gebeurt er iets heel merkwaardigs: de Ninevieten komen tot inkeer en veranderen hun leven. En God besluit de inwoners niet te straffen voor hun vroegere misdaden.
Nijdig
Zeer tegen de zin van Jona, die zich duidelijk al verkneukeld had op wat er stond te gebeuren: vuur en zwavel uit de hemel. Terwijl hij ernaar staat te kijken, zo van: zie je nu wel, je had beter naar mij geluisterd. Maar er gebeurt dus niets. En Jona is nijdig. Hij loopt alleen nog te mokken. En dan is er dat grappig verhaaltje over de ricinusboom. Ik ga dat grandioze stukje hier niet vertellen. Maar het komt hier op neer dat God Jona een beetje zit te jennen omwille van diens nijdigheid. En hem op een humoristische manier laat inzien dat mensen God niet moeten willen beperken in zijn vrijheid. En al helemaal niet als het gaat over zijn vrijheid om barmhartig en vergevingsgezind te zijn. Het is duidelijk dat het boek Jona, dat nauwelijks drie bladzijden beslaat, niet zozeer voor de gelovigen geschreven is maar voor de predikanten, de Schriftcommentatoren, diegenen die optreden als leraren en profeten. En dan vooral voor hen die graag schermen met een straffende God, met hel en verdoemenis, de dreigpredikanten, de ‘redempterroristen’ zeg maar. Denk niet te vlug dat dit iets van vroeger is.
Ondergangsprofeten
Ook vandaag, zoals zo vaak in de geschiedenis, zijn wij weer aanbeland in een periode waarin het geloof van velen op een heel laag pitje staat en dus zijn er weer mensen die ervan overtuigd zijn dat God de wereld gaat straffen omwille van haar ongeloof. Ondergangsprofeten, die alsmaar ongeduldiger worden en bij wie het ongenoegen zichtbaar toeneemt omdat de straffen een beetje op zich laten wachten. Mensen die eigenlijk zouden willen dat de wereld vergaat – behalve zij dan natuurlijk – en die zwaar teleurgesteld zouden zijn als dat niet zou gebeuren. Ook niet direct een erg nobele houding natuurlijk. Technisch gezien zijn ze nochtans in hetzelfde bedje ziek als de mensen die van God een goedzakkige sinterklaas willen maken. Natuurlijk zijn deze laatsten ons veel sympathieker dan diegenen die willen dat God pek en zwavel, tsunami’s en orkanen op ons afstuurt. Maar allebei willen zij van God de uitvoerder van hun eigen verlangens maken, willen ze eigenlijk zelf God zijn. Allebei zetten ze de verhouding Schepper-Schepsel op z’n kop en hebben ze zoals Jona geen respect voor Gods vrijheid.
Vader
Tot nu toe zal wel iedereen het eens zijn met de gevolgde redenering.
Maar als we het onszelf niet te gemakkelijk willen maken dan moeten we, op dit punt aangekomen, nu ook de vraag van tien miljoen durven stellen: Straft God wel? Als u mij die vraag stelt dan ga ik mij niet verschuilen in wolken van wollig gepraat over Gods goedheid en Gods liefde, maar dan antwoord ik ronduit ja. Immers, als God echt een liefdevolle Vader voor ons is, dan wil dat ook zeggen dat Hij een toekomst voor ons droomt. En dat Hij ons helpen wil om die toekomst waar te maken. Dat Hij ons lokt en inspireert en dat Hij ons waarschuwt en tekenen en tikken geeft als wij dreigen verloren te lopen. Die tikken kunnen ons op het moment zelf pijnlijk en overdreven lijken, maar Hij vergist zich niet. Natuurlijk geloof ik niet dat God natuurrampen op ons afstuurt. Maar iedere gelovige die zijn geestelijk leven een beetje serieus neemt, weet dat hij God groot onrecht aandoet door Hem te zien als een seniele opa, een welwillend oud baasje dat graag ziet dat het jonge volkje zich amuseert. “Als ze maar gelukkig zijn”.
Liefde
Hoe dichter christenen bij God komen, en de heiligen gaan ons daarin voor, hoe sterker ze beseffen dat de liefde van God niets te maken heeft met een soort van welwillende vriendelijkheid die wil dat wij “het goed hebben”. Dat soort vriendelijkheid bindt zich niet aan ons, is eigenlijk fundamenteel onverschillig, is liefde-loos. De liefde van de Vader daarentegen, zegt C. S. Lewis, is het verterend vuur van de Liefde zelf. Ze is volhardend als de liefde van de schilder voor zijn kunstwerk, heerszuchtig als de liefde van een baas voor zijn hond, zorgzaam en eerbiedig-behoedend als de liefde van een vader voor zijn kind, jaloers, onverbiddelijk en veeleisend als liefde tussen man en vrouw. We staan hier wel heel ver af van de goedwillende, altijd contente bompa in de hemel. Een toemaatje nog: veel mensen, zoals Jona, beweren dat ze God eerder ervaren als liefdevol plagend dan als straffend.
En ook hierin lijkt zijn Liefde sterk op de menselijke liefde: ‘On taquine ceux qu’on aime’. Het zijn mensen die je graag ziet die je ook graag “plaagt”.
Iedere mens ervaart Gods nabijheid anders. God past zich blijkbaar aan aan onze individuele persoonlijkheid. Ook daarin toont Hij zijn liefde, niet zozeer voor “de” mens, maar voor ieder van ons afzonderlijk.
“Het” zit ook in onsma 15 januari '18
Zondag 14 januari 2018, 2de zondag door het kerkelijk jaar B
In het evangelie van vandaag wordt Jezus door Johannes “het Lam Gods” genoemd. Het Lam dat “de zonden van de wereld wegneemt”. Het is een beeld dat in de Schrift voortdurend terugkomt. En het wordt letterlijk herhaald in iedere Eucharistieviering als de celebrant de Hostie toont bij de communie.
Ik herinner mij dat een priester mij ooit eens toevertrouwde dat hij die woorden het liefst van al door iets anders zou vervangen. Omdat ze zo oubollig klonken. Ik denk dat ik begrijp wat hij bedoelde.
“Lam Gods” dat kan nog net door de beugel: het is een Joodse term met een mooie symboliek. Maar dat woord “zonde” dat is er blijkbaar teveel aan. Helemaal uit de tijd. Je hoort het trouwens alleen nog in de kerk.
En zelfs daar steeds minder. . .
Verdampt
En dat is natuurlijk allemaal waar. Maar het echte probleem is niet een kwestie van taalgebruik: oubollig versus trendy.
Het echte probleem is dat in onze tijd het zondebesef sterk achteruitgegaan is. De vroegere bijna automatische koppeling van zonde aan seksualiteit maakte dat, na de seksuele revolutie van de jaren zestig en zeventig, ook het besef van zonde te doen danig verzwakte: het mocht immers ineens allemaal.
Het begrip zonde werd ijl en verdampte. Er was nog wel kwaad in de wereld maar dat werd meer en meer gesitueerd buiten onszelf: bij dictators, bij economische uitbuiters en bij terroristen.
Het besef verminderde dat het kwaad dat in deze duistere figuren zo prominent aanwijsbaar is, eigenlijk ook smeult in iedere mens.
En toch. . . “Geen enkele ziel, hoe zuiver ook”, zegt Dostojevski, of ergens in een duister hoekje knaagt de worm van het verderf.
En Anthony Burgess, een bekende Engelse schrijver (Engelsen houden nogal van griezel) die zegt: “Het kwaad is er altijd geweest. Het was er voordat wij er waren. Het wachtte op ons”.
Geestelijk leven
Ik denk dat het niet relevant is om hier een boom op te zetten over de vraag of de duivel een metafoor is voor het kwaad of meer dan alleen dat.
Waar het om gaat is dat het kwaad een afschuwelijke realiteit is. En het zit in ieder van ons. Als mogelijkheid. Zoals we kunnen kiezen voor het goede kunnen we ook kiezen voor het kwaad.
En misschien is de grootste moeilijkheid nog dat ze nooit zo wit-zwart, mooi gescheiden, naast elkaar voorkomen.
Er zijn duizenden mengvormen zodat je soms niet eens beseft hoe verkeerd je wel bezig bent.
Er is echter nog een veel belangrijker oorzaak van de “morele ontbossing” waarbij de schrik om betrapt te worden groter werd dan het schuldbesef en de angst voor gerecht en politie het gezag van het geweten ver overtreft.
Het feit namelijk dat mensen in het digitale tijdperk van smartphone en Twitter, van razendsnelle maar ook vluchtige contacten, de neiging hebben hun geestelijk leven te verwaarlozen. En nog weinig aandacht besteden aan de boosaardige spinsels in hun eigen hart.
Narcisme
Neem nu het fenomeen Donald Trump. Volgens bijna alle commentatoren de meest gepatenteerde narcist uit de wereldgeschiedenis. Iedereen is daar kwaad op en spreekt met de grootste minachting over die man.
Maar eigenlijk is hij niet alleen een ramp voor de mensheid maar ook een geschenk. Want heel onze hedendaagse cultuur is zo narcistisch als maar kan. En wij zijn maar wat blij dat wij onze eigen ik-gerichtheid kunnen projecteren op iemand buiten onszelf. Iemand bij wie de obsessie voor de eigen persoon zo’n onwaarschijnlijke vormen heeft aangenomen dat wij, in vergelijking met hem, er automatisch goed uitkomen.
Maar eigenlijk is heel onze maatschappij in dat bedje ziek. En zijn wij allen min of meer door dezelfde narcistische vlieg gebeten.
Juist omdat wij zo goed staan met onszelf zien wij nog nauwelijks dat het kwaad ook in ons zit.
Introspectie
En nochtans is dat niet zo moeilijk om te zien.
U moet maar eens stilstaan bij wat er in u opkomt als iemand uw heilig persoontje iets in de weg legt.
Ik kan natuurlijk alleen maar voor mezelf spreken. Maar soms ben ik verbijsterd en geschokt als ik van op een zekere afstand kijk naar de gevoelens van woede en wraak die in mij opkomen als mensen over mij heen lopen. . .
Het kwaad zit in ieder van ons. En alleen door dat kwaad in onszelf te overwinnen wordt het in onze omgeving, in onze wereld een halt toegeroepen.
Alleen als de roddel stopt bij ons en niet verder gaat, alleen als wij de woede in ons eigen hart tot bedaren brengen en onze wraakgevoelens begraven voordat ze een kettingreactie veroorzaken, wordt het kwaad in de wereld een halt toegeroepen.
Gebed
Het spreekt vanzelf dat bij het overwinnen van het kwaad in ons het voorbeeld van Jezus en de hulp die je van Hem krijgt in het gebed, van uitzonderlijk belang is. Hij geeft ons de kracht om eerlijk, langdurig en grondig naar onze duistere kanten te kijken en ze onder controle te krijgen.
Hij is in de meest letterlijke zin “het Lam Gods” dat de zonden van de wereld wegdraagt.